't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

Kapsalons Meier

door Jan Bolling

Wat een verschil met tegenwoordig! In de eerste helft van de vorige eeuw was een bezoek aan de kapper, meestal barbier of scheerbaas genoemd, niet alleen bedoeld om je te laten scheren of knippen maar het was vaak ook een uitje. De klanten bleven na hun behandeling in de salon zitten om de plaatselijke nieuwtjes uit te wisselen, vooral op zaterdag soms tot laat in de avond. Men liet zich niet dagelijks scheren, meestal bezocht men een keer of twee in de week de scheerbaas. De naam "scheerbaas" was eigenlijk wel toepasselijk want het werk bestond niet alleen uit het scheren van de baard maar veelal werd ook de bovenkant van het hoofd kaal geschoren, al naar gelang de heersende mode. Moeilijk was het om alleen van een kapsalon te leven, vandaar dat er ook kappers waren die tabakswaren verkochten en dan was het soms nog nodig om andere werkzaamheden te verrichten om aan het nodige geld te komen om in je levensonderhoud te kunnen voorzien. Meier is een naam die lange tijd bekendheid in de Wijk en omgeving genoot als het adres waar je terecht kon voor een rokertje, om je te laten scheren of om je haar te laten verzorgen.

Anton Meier
Anton zag in 1899 in Amsterdam het levenslicht. Toen hij op een leeftijd was gekomen om op eigen benen te gaan staan, zag Anton er wel wat in om kapper te worden. Op een gegeven moment deed zijn zwager Gerard Gerlach, kapper in Meppel, een beroep op hem om bij hem in dienst te komen. Zo kwam Anton bij zijn zus Agaath en haar man Gerard terecht. Na verloop van tijd dacht hij erover om terug te gaan naar Amsterdam. Hij maakte dat ook kenbaar aan zijn klanten, onder andere bij een paar uit de Wijk. Deze wisten Anton ertoe over te halen om zich in de Wijk, waar tot dan toe nog geen kapper was, te vestigen.
Zo kwam hij in 1923 naar de Wijk, Anton kon een kamertje in het pand Dorpsstraat 29 huren dat geschikt was voor een kapper.
Woonruimte was op dat moment in dat pand niet te huur, vandaar dat hij een kosthuis zocht. Dat vond hij bij café-restaurant-hotel Hazelaar, destijds gevestigd op de plek waar nu de ingang van supermarkt Coop is.
Lang heeft hij zijn vak in dit kamertje niet uitgeoefend want na een jaar kon Anton het huis van Albert Vos huren aan Dorpsstraat 39 (nu wonen daar Engbert van der Woude en Jantje van der Woude-Vos, een kleindochter van Albert).
Anton had inmiddels kennis gekregen aan Klaasje van Dijk, die in 1902 in Meppel was geboren. Zij trouwden in 1924 en begonnen in het bewuste pand aan de opbouw van een kapperszaak met daarbij een winkel in tabakswaren. Het pand werd door een lange gang in tweeën gedeeld, het oostelijk deel was het woongedeelte en in het westelijk deel was aan de voorkant de tabakswinkel en daarachter de scheer- of kapsalon; beide namen werden door elkaar gebruikt. Het werkterrein van Klaasje was de tabakswinkel en ze assisteerde haar man als dat zo uitkwam in de scheersalon door de klanten in te zepen, waarna Anton met vaardige hand het scheermes hanteerde om de kin en de hals van de klant spiegelglad te scheren. Aan de achterkant van de stoel hing een leren riem, aanzetriem genaamd, die gebruikt werd om het mes aan te zetten om het zodoende scherp te houden. Het mes had geen bescherming en het was zaak om het met de nodige zorg te hanteren want een verkeerde beweging met het vlijmscherpe attribuut kon zeer vervelende bloederige gevolgen hebben. In het minst erge geval bood aluin nog uitkomst. Nog een stuk gereedschap waarvan het gebruik vervelende gevolgen voor de klant kon hebben, was de tondeuse. Dit apparaat werd met de hand bediend en vooral wanneer de messen niet te scherp waren en de handeling niet vloeiend verliep, kon dit een pijnlijke behandeling zijn.
In 1926 werden Klaasje en Anton verblijd met de geboorte van hun zoon Roelof. Dat betekende voor Klaasje èn de zorg voor de baby èn tijd vinden voor de winkel en niet te vergeten het wassen van de scheerdoeken. Voor iedere scheerbeurt moest een schone doek bij de klant rond de hals geknoopt worden, hetgeen betekende dat er flink wat te wassen viel. De omzet werd vaak min of meer vastgesteld aan de hand van het aantal scheerdoeken dat 's maandags gewassen moest worden; hoe meer doeken er geteld werden, hoe groter de omzet op de voorgaande zaterdag was geweest. Om de inkomsten van het jonge gezin nog wat te verhogen had Anton een baantje genomen als drager bij de plaatselijke begrafenisvereniging R.I.P.
Veel van het werk in de zaak kwam op de schouders van Klaasje terecht, want de gezondheid van Anton liet het nodige te wensen over. Hij leed aan astmatische bronchitis, daardoor werd hij vaak ernstig belemmerd bij het uitoefenen van zijn vak.
De tweede zoon, Marinus kwam in 1935 ter wereld. Onderwijl gaf de gezondheidstoestand van Anton steeds meer reden tot ernstige zorg. Begin 1937 was die toestand zodanig dat Anton kwam te overlijden, een klein half jaar vóór zijn derde zoon ter wereld zou komen. Toen deze werd geboren, hoefde over een naam niet lang nagedacht te worden, Klaasje noemde hem Anton, naar haar overleden echtgenoot.

Alleen verder
Om de zaak voort te zetten moest er nu gebruik gemaakt worden van personeel. Enkele namen die spontaan naar boven komen zijn: Jan Huizinga uit Groningen, Jonkman uit Noordwolde en Bertus Rozendaal uit Meppel. Veel hulp heeft Klaasje gehad van haar familie, met name van haar zus en haar zwager, Reintje en Jan Schonewille.
Zoon Roelof voelde zich aanvankelijk niet erg aangetrokken tot het kappersvak. Hij bezocht de M.U.L.O., maar na 2 jaar op deze school gezeten te hebben, zocht hij buiten weten van zijn moeder administratief werk bij Wasserij Top in Meppel, waar een oom van hem werkte. Later heeft hij nog gewerkt bij Geert Strick, de molenaar van de Wijker molen. In de Tweede Wereldoorlog heeft Roelof nog een tijdje als gemeentebode gewerkt. In die functie hield hij zich o.a. bezig met het rondbrengen van brieven. Soms moest hij op de fiets naar het Provinciehuis in Assen om daar een brief van gemeentesecretaris Otterman af te leveren. Broer Marinus voelde niets voor het kappersvak. Na een korte periode bij GS aanhangwagenfabriek in Meppel heeft hij lang gewerkt bij Fokke Huisjes, de plaatselijke smid, en is later naar Schoonebeek gegaan om bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij in dienst te treden. Anton, de jongste, had echter wel kappersbloed in zijn aderen. Als jongetje zat hij al bij sommige klanten op de knie om hen in te zepen, staande was hij nog te klein om dit karwei uit te voeren.
Na de oorlog besloot Roelof om toch kapper te worden. De beginselen van het vak leerde hij bij een kapper in Dedemsvaart. Hij bekwaamde zich verder aan de vakschool in Meppel en ging zijn moeder in de zaak helpen.
Hoewel de kapsalon goed draaide, zocht Klaasje toch naar neveninkomsten. Die vond ze door kostgangers te nemen, niet alleen voor dag en nacht, maar ze diende in haar woonkamer ook maaltijden op voor derden. Zo was de latere gemeentesecretaris A.W.G. Goldstein bij haar als kostganger voor dag en nacht en sommige leden van het onderwijzend personeel van de lagere school in de Wijk, zoals juffrouw Braaksma, juffrouw Bezemer, meester Veen, meester Roebers en meester Zijlstra gebruikten bij haar de warme maaltijd. Anton was van meet af aan van plan om dameskapper te worden. Na zijn schooltijd ging hij bij diverse kappers in de omgeving werken om zich te bekwamen in het vak. Zo werkte hij bij Boomsma in Ruinerwold, Blok in Den Hulst, Jalink in Zwartsluis en uiteindelijk bij Jan T. Lensen in Meppel.
Intussen had Roelof, zoals dat toen heette, verkering gekregen met Antje Horstman (*1926) uit Staphorst. Zij trouwden in 1953 en trokken bij moeder Meier en haar gezin in. Al ras kondigde zich bij het jonge paar een blijde gebeurtenis aan. De vreugde werd echter overschaduwd door de omstandigheid dat er bij Antje een ongeneeslijke ziekte was geconstateerd. Een maand na de geboorte van hun dochter, 2 april 1954, overleed Antje. De zorg voor de pasgeboren Antje, die naar haar moeder genoemd was, kwam voor een groot deel op de schouders van oma Meier terecht.
inmiddels had Anton zich als 18-jarige zo ver als dameskapper bekwaamd dat hij het vak zelfstandig kon uitoefenen. Achter de herensalon werd een dameskapsalon ingericht en zo werkten Roelof en Anton ieder op hun eigen terrein. De dames wisten nu dus ook de weg te vinden naar Dorpsstraat 39. De meest trouwe klant is de Goedheiligman uit Spanje geweest, hij was erg tevreden over de manier waarop ze bij Meier zijn kapsel en baard verzorgden.
Al spoedig bleek de ruimte niet te voldoen en toen het pand aan de overkant te koop kwam, werd de gelegenheid met beide handen aangegrepen.

Dorpsstraat 36
Dit pand heeft een zogeheten gebroken zadeldak, een dakvorm die in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw veel werd toegepast. Lute Meppelink heeft dit pand in 1925 laten bouwen om er een slagerij te vestigen. Na hem hebben Teunis ten Heuvel en Willem Zwiers hier nog het slagersvak uitgeoefend. In de oorlog '40-'45 was dit huis het distributiekantoor. Na de oorlog had Roelof Hut er zijn galanterieënwinkel en in 1956 werd het gekocht door Klaasje Meier.
De zaak werd grondig verbouwd Aan de westkant werd de voorzijde ingericht als tabakswinkel en daarachter de herenkapsalon. Aan de oostkant werd aan de voorzijde de dameskapsalon ingericht, weliswaar een beetje aan de krappe kant maar toch functioneel; daarachter was het woongedeelte.
Anton had inmiddels in verpleeghuis Dickninge een meisje gezien waar hij meer dan normale belangstelling voor had. Gé Knol, want die wordt hier bedoeld, werd geboren in Zuidwolde als dochter van een timmerman-aannemer. Na nog een poosje in Dalfsen gewoond te hebben, was ze neergestreken in verpleeghuis Dickninge. Daar werkte ze in de bejaardenverpleging. Met Anton klikte het van meet af aan en in 1959 gingen ze samen naar het gemeentehuis om elkaar te beloven samen verder te gaan. Gé en Anton gingen aanvankelijk bij moeder Meier inwonen, maar al vrij spoedig vonden ze woonruimte aan het Allee, zoals in de volksmond de doodlopende weg naar camping de Havixhorst wordt genoemd. Dat was echter van korte duur want aan de Parkweg kwam de woning van D. Rehwinkel vrij en zo gingen Anton, Gé en hun dochtertje Klaasje aan Parkweg 5 wonen.
De dameskapsalon werd op een gegeven moment te klein en Anton keek uit naar een pand waar hij zijn dameskapsalon kon inrichten en tevens met zijn gezin kon wonen.
In 1963 kwam het pand van Jan van de Woude, elektricien, Prof. Blinkweg 18, te koop, Gé en Anton zagen er wel wat in en zo gingen ze verhuizen naar de Prof. Blinkweg en vestigden daar een dameskapsalon.

Dameskapsalon
Anton deed graag mee aan vakwedstrijden en was daarin behoorlijk succesvol. Hij sleepte meerdere prijzen in de wacht, met als bekroning het kampioenschap van Drenthe. Om aan deze wedstrijden mee te kunnen doen, had hij modellen nodig, Alie Bomert, Hennie Brink en Marijke Frontroth hebben menigmaal Anton als model begeleid naar de concoursen.
Als er een, zoals dat heet, permanent werd gezet, moest de klant nog een keer terug komen voor de eerste kambeurt. Als er een uitvoering was van bv. de rederijkerskamer De Bloem brachten de dames met hun verse permanent eerst nog een bezoek aan Anton om het haar te laten kammen. Dat nam door het grote aantal vaak zoveel tijd in beslag dat Anton daardoor te laat op de uitvoering kwam. Naast dameskapper is hij ook een tijd brandweerman geweest. Hij was jaren lid van de De Bloem en heeft de drumband van Apollo, waarvan hij lange tijd deel uitmaakte, mede opgericht;
Zijn beide zoons, Jan en Anton, voelden er niets voor om in de voetsporen te treden van hun vader, zodoende was er geen opvolging. In 1998 hebben Anton en Gé noodgedwongen hun dameskapsalon moeten sluiten, omdat de gezondheid van Anton niet toestond om met de bedrijfsvoering verder te gaan. Na nog een tijdje in Zuidwolde te hebben gewoond. zijn ze gaan wonen op W. Koopsweg 52 waar ze nu van hun pensioen genieten.

Uitbreiding van de winkel
Nadat de dameskapsalon verplaatst was naar de Prof. Blinkweg, kwam er in het pand aan de Dorpsstraat ruimte vrij. Deze werd ingericht als parfumerie. Tot dan toe was er te weinig ruimte geweest om huidverzorgingsprodukten en schoonheidsartikelen voldoende naar voren te brengen, maar in de voormalige dameskapsalon konden deze goed worden uitgestald en kon ook het aanbod worden uitgebreid. Deze parfumerie werd het domein van Antje.
Klaasje hield zich vol overgave bezig met de tabakswinkel. Om de huishouding goed te laten verlopen, had ze in Gonnie de Vrieze-Achtersmid een hulp die haar veel werk uit handen nam.
Roelof had naast zijn werk als herenkapper een druk sociaal leven. Hij speelde bij De Bloem en zong bij het jeugdkoor en later bij het mannenkoor van Wijker kunst. Zijn bestuurlijke talenten zette hij in zowel bij het jeugd- als bij het mannenkoor. Bij het mannenkoor heeft hij 25 jaar de voorzittershamer gehanteerd en was hij ook lid van de overkoepeling van de koren van Wijkerkunst, het zogeheten Centraal Bestuur. De Wijker Handelsvereniging had in Roelof als secretaris-penningmeester een toegewijd bestuurlid. Ook de Vereniging van Vreemdelingenverkeer, de Ned. Hervormde Kerk IJhorst-de Wijk en de plaatselijk krant Het Wapen profiteerden van zijn bestuurlijke talenten.
Naast al deze tijdrovende bezigheden vond Roelof nog tijd om als vrijwillig agent een bijdrage te leveren aan het politiewerk. Zijn bestuursfunctie bij de Vereniging van Vreemdelingenverkeer bracht hem in aanraking met de auto- en motorclub "de Knalpiepe" in Meppel, waar Sina Stroobach penningmeesteresse was.
De zakelijke relatie tussen de V.V.V. en de Knalpiepe leidde ertoe dat Sina en Roelof persoonlijke belangstelling voor elkaar kregen. In 1972 werden ze het eens om samen verder te gaan en trouwden ze voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in Meppel. Moeder Klaasje vond het in 1972 welletjes en ging wonen aan de Dorpsstraat boven de voormalige Nutsspaarbank, ze heeft daar maar een paar jaar van haar rust kunnen genieten, want in 1974 overleed ze. Hiermee kwam een eind aan het leven van een vrouw die het nodige voor haar kiezen heeft gehad maar altijd kranig de tegenslagen heeft overwonnen. Sina en Roelof hebben de zaak nog tot 1988 voortgezet en hebben hem toen verkocht aan Martin Wolf. Ze gingen wonen aan de Nic. ten Woldeweg 13, daar hebben ze samen gewoond tot in 1998 Roelof kwam te overlijden. Sina woont daar nu alleen. Als invulling van haar leven zet ze onder meer haar muzikale kwaliteiten in als dirigente van de mondharmonicaclub.

Wacker
De plaatselijke voetbalvereniging heeft altijd op een warme belangstelling van de familie Meier kunnen rekenen. Zo werd de opstelling van de elftallen een tijdlang aangekondigd in het zogeheten "Wackerkassie", een kastje dat aan de buitenkant van de kapperswinkel was bevestigd.
Klaasje Meier was een gepassioneerd supportster, die vaak met stemverheffing de voetballers aanmoedigde. Roelof heeft, nadat hij zelf had gevoetbald, vele jaren als grensrechter Wacker gediend. Anton heeft ook gevoetbald en zat een tijdlang met Willem Runhart in de elftalcommissie. Hij vond naast zijn dameskapperswerk nog tijd om te functioneren als scheidsrechter bij de KNVB afd. Zwolle en heeft 30 jaar dienst gedaan als consul bij die afdeling. In die hoedanigheid moest hij o.a. beoordelen of het voetbalveld van Wacker bespeelbaar was.

*****