't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

Slot: Het einde van de molen

De jaren dertig brachten geen grote veranderingen teweeg. Er was een economische crisis. Moeilijke tijden voor iedereen. Zakelijk gezien moest de molenaar zich afvragen of hij in bepaalde situaties niet een te groot risico liep met het leveren van veevoer. Ook bij de armste mensen vroeg het weinige vee om voer.

Wat er wel veranderde? Na vele eeuwen werd in 1935 de oude molenaarswoning aan de westkant van de molen, die door de eigenaar Hendrik Broekhuizen en later diens dochter na 1901 werd verhuurd, afgebroken. In de buurt werd al eerder, in 1921, de woning van voorheen Aaltien Vogelzang door Hendrik van Dijk gekocht, vervolgens gesloopt en vervangen door een nieuwe woning. Hendrik van Dijk werd in zijn landbouwbedrijf opgevolgd door zijn schoonzoon Anton van Noord. Het tolhuis bij de viersprong moest het loodje leggen in plm. 1935.

Tragisch ongeluk

De spoorlijn Meppel-Groningen werd in 1912 verdubbeld. De overweg aan de Dorpsstraat was bewaakt. De drie andere overgangen die Koekange telde, waren dat niet. Dit werd de molenaar Lolke van Mulligen noodlottig. Dinsdagmorgen 21 februari 1939 omstreeks acht uur ging hij, zoals zo vaak gebeurde, met zijn vrachtauto naar Meppel om gekocht graan te halen. Er hing een zware mist. Bij de spoorwegovergang Boverhofseweg nam hij alle voorzichtigheid in acht. Toch werd de vrachtwagen gegrepen door een snelle dieseltrein en Lolke van Mulligen vond de dood. Hein, de oudste zoon in het grote molenaarsgezin, was 19 jaar en moest de leiding van het bedrijf op zich nemen. Met de grootste spoed werd door de smid Gradus Hoekman een lange "meelwagen" op luchtbanden in elkaar gezet, er werd een tweede paard gekocht en zo kon met twee paarden en twee wagens het transport worden opgevangen.

Oorlogsjaren

Kort daarop brak de Tweede Wereldoorlog uit. Al snel was er amper nog een vrachtwagen op de weg te zien. Met twee paarden en twee wagens werd regelmatig naar Meppel gereden. Was het op de duur niet meer zozeer voor het afhalen van goederen, dan wel voor het afleveren van granen. De boeren werden namelijk door de bezetter verplicht om, behoudens een klein gedeelte voor eigen verbruik, alle door hen geteelde granen in te leveren. Eens, door de straten van Meppel rijdend, werd de voerman door enkele Duitse soldaten aangehouden en verplicht hen te volgen om vervolgens voor hen meubels te vervoeren van de Kruisstraat naar Tivoli aan de Stationsweg. Het gevolg was dat Koekange 's avonds niet meer voor acht uur kon worden bereikt. Na acht uur mocht men namelijk niet meer buiten zijn. Duitse militairen deden, onder andere bij hun training, ook nog wel eens de molen aan, doch dat gebeurde meestal alleen uit "belangstelling". Toen eens één van de Duitse soldaten stond te dubben hoe hij met het takeltouw uit een bovenverdieping van de molen door het luik naar beneden zou gaan, ontlokte dat een zoontje van de molenaar het advies: "Um den Kopf".

Wat betekende de oorlog overigens voor de molenaar?

De klok leek meer dan 100 jaar te zijn teruggezet. Veevoederhandel was er niet of nauwelijks meer. Er viel alleen graan te malen voor boeren, die een klein gedeelte van het door hen geteelde mochten houden. Een goede bijkomstigheid was dat de bezetter niet kon controleren hoeveel een gewas had opgebracht. Wel was in sommige streken bij het laten dorsen een ambtenaar aanwezig. Evenals vóór 1856 had de boer een geleidebiljet nodig voor het laten malen van graan. Nu niet om de impost daarvoor te betalen, maar om na te kunnen gaan hoeveel de boer in totaal had laten malen. Het geleidebiljet was te verkrijgen bij de Plaatselijke Bureau Houder.
Het clandestien malen, dat men in de gegeven omstandigheden geoorloofd vond, was niet alleen riskant voor de opdrachtgever, maar ook voor de molenaar. Algemeen gebruik was daarom dat, alleen in dat geval, evenals vroeger, de molenaar in natura werd betaald. De molenaar liep niet alleen risico tijdens het vervoer en tijdens het malen, maar ook in de periode waarin het graan bij hem was opgeslagen, wachtend op wind om de wieken te kunnen laten draaien.

Afhankelijk van wind

De molenaar was weer afhankelijk geworden van de wind. De wieken van de "vanouds" Koekanger molen aan de Dwarsdijk waren in 1928 stil gezet, maar toen tijdens de oorlog olie nauwelijks en later helemaal niet meer te krijgen was, werd de windmolen in ere hersteld. Dat er in 1943 twee wieken afbraken deed aan de prestatie van de molen weinig af. Kon deze molen weer gebruik maken van de wind, met de molen aan de Dorpsstraat was dat niet het geval. Van deze molen was in 1935 de kop verwijderd. Bovenin was een ruimte gemaakt van waaruit een goed uitzicht was over Koekange. Een zekere periode tijdens de oorlog maakte de Bescherming Bevolking daar gebruik van. Mannen, reeds vanaf zeer jonge leeftijd, moesten met twee personen bij toerbeurt daar de wacht houden.
In 1950 werd de molen helemaal afgebroken en vervangen door een pakhuis met electrische maalderij.

De wieken van de molen aan de Dwarsdijk mochten bij het naderen van de bevrijding nog éénmaal in de vreugdestand staan. Canadese tanks waren over de Dwarsdijk gereden. Het rood-wit-blauw wapperde boven de hoogste top van de wiek, tot er 's avonds een gerucht ging dat een groepje Duitsers zich had verborgen in een boerderij te Weerwille. IJlings werd de vlag naar beneden gehaald en verstopt in een schuilkelder voor onderduikers in de molenberg. Spannende uren van de nacht volgden. Een knal liet de molenaarsfamilie opschrikken. Wat was er gebeurd? Een fietsband die nog net het eind van de oorlog had gehaald, was bezweken.

Afbraak molen

Na de oorlog was er economisch voor de windkorenmolen geen plaats meer. De Dwarsdijker molen werd niet meer van nieuwe wieken voorzien, wel van een nieuwe motor. Met deze motor en de molenstenen werd nog gewerkt tot 1956, toen Hein van Mulligen de gebouwen met een hamermolen overnam van H.Bosman te Weerwille.
De molen werd afgebroken in 1962 en verkocht aan de gemeente Ruinen. Samen met de molen uit Echten werd hij weer opgebouwd als recreatiemolen in de buurtschap Engeland bij Ruinen.
Momenteel wordt op deze molen weer gemalen door vrijwilligers, die daarvoor een opleiding hebben gevolgd. Een stukje verleden wordt hiermee terecht in ere gehouden.

P.S.

Van de "Koekanger Molen" aan de Dwarsdijk blijft de vraag wanneer de houten standaardmolen in het verleden is vervangen door de latere bergmolen. Het Kadaster geeft na 1832 geen wijziging te zien. Het meest waarschijnlijk lijkt een investering van David Rumph in het jaar 1801. Dat was ook de tijd waarin de bouwstijl van de korenmolens begon te veranderen.
Wel had hij bij de aankoop in 1800 met ƒ 5.100,= een niet geringe prijs betaald. Daarom zou het heel goed mogelijk kunnen zijn dat de houten standaardmolen is verbrand. Verbranden kon gemakkelijk gebeuren door blikseminslag of door het op hol slaan bij een te harde wind.

Van de heer H. Koops van 't Jagt te Dwingelo mocht ik nog enkele aanvullende interessante gegevens ontvangen. In deel 1 van "De molen(s) van Koekange" werd vermeld dat de eerste molenaar van Koekange, Remmelt Mulder, omstreeks 1640 concurrentie leek te krijgen van Jan Jans Wittinck. Laatstgenoemde had grond in erfpacht genomen bij de kerk om daarop een windmolen te timmeren. De akte van uitgifte in erfpacht door Roelof van Echten aan Jan Jansen van Dikninge en zijn vrouw Aleidt van een stuk land, toebehorende aan de kerk te Koekange blijkt van het jaar 1636 te zijn. Dat de molenaar Remmelt Mulder niet ingenomen was met de komst van een tweede molen blijkt uit het hierna volgende gegeven uit de rechtspraak: RAD, Etstoel 14 deel 9 fol 265, zomerloting 1636.

Tusschen Remmelt Arens Muller op Cukange, eyscher, ende Jan Jansen, waervoor de Weled. Heere Roelof van Echten als collator van de pastory tot Cukange intervenieerde, verweerder contenderende de eyscher dat de gedaagde hem soude onthouden een meule te setten tot Cukange tot groote prejudicie (nadeel) ende verderf van den eyscher ende dess. Meule die hij aldaer tot Cukange heeft staen. Waerentegens gehoort de verantwoordinge van de verweerder seggende dat aen den voorschreven Jan Jansen van partorijengrondt een plaetse is vererfpachtet om daerop een meule to setten ende dat de windt in de landschap Drenthe vrij sij. Drost en 24 etten: de saecke gerenvoyeert op de naestcomstigen landesdach, mits dat de verweerder met de timmeringe van sijn meule bij provisie (voorlopig) ende op sijn perykel (risico) sal mogen voortvaeren.

Het verloop van de verdere gebeurtenissen doet vermoeden dat de eiser, Remmelt Mulder, later in het gelijk is gesteld. Jan Jans Wittinck was dus afkomstig van Dikninge. Uit enkele andere gegevens kan worden afgeleid dat hij vermoedelijk een zoon was van de Dikninger molenaar. David Rumph, die in het jaar 1800 op het toneel verscheen, was daarvoor te Zuidwolde geen molenaarsknecht, zoals werd verondersteld maar verlaatmeester bij het 4e verlaat in de Hoogeveensevaart, met tapnering, en tevens mulder op de Echtense molen. In 1797 werd hij daar vermeld als sluyswachter en molenaar.

Bronnen: Rijksarchief Assen, Gemeentearchief De Wolden, Het Kadaster Assen.