Deel 4: Het geslacht Rumph
Vóór de komst van David Rumph, namelijk in 1798, na het ontstaan van de Bataafsche Republiek (vrijheid, blijheid) waren met alle feodale rechten ook het windrecht en de molendwang afgeschaft. Voortaan mocht iedereen een molen bouwen mits hij toestemming had van de landsoverheid. Ook was men niet meer verplicht het graan bij een bepaalde molen te laten malen.
David Rumph's gezin breidde te Koekange uit met vier kinderen, waarvan twee kinderen binnen het jaar overleden. Drie dochters en twee zoons groeiden op. Hendrik zou, als oudste, opvolgen.
Ook het materiële bezit breidde uit. Ten oosten van de molen (richting Weerwille) was ongeveer één bunder land eigendom geworden. Verder was er op het Ruinerwoldse gedeelte van Weerwille nog ongeveer 2 1/2 bunder land gekocht, bestaande uit 1 bunder hooiland en 1 1/2 bunder bouwland, bos en broekveld. Ook bij de buren was er één en ander veranderd. Hilbert Jans Boverhof (61 jr) was een jaar na David Rumph's komst op Koekange overleden. Zijn boerderij kwam in handen van Coendert Engberts en was bestemd voor zijn zoon Klaas Koenders. Hendrik Jans Boverhof was overleden in 1807. Zijn boerderij en land waren in het bezit gekomen van de 33-jarige Jan Geuchies Vogelzang, afkomstig uit Avereest. Een kleinzoon van Hendrik Jans Boverhof, Roelof Ottens Eleveld was in 1811 getrouwd met Lammigje Weideman en volgde op in het bedrijf van zijn schoonvader, dat ten zuiden naast het bedrijf van Boverhof lag. In 1812 deden aangifte van het overlijden van een éénjarig zoontje van David Rumph de twee jongere buren Klaas Koenders en Roelof Ottens Eleveld. Op 9 augustus 1817 overleed de molenaar David Rumph, 61 jaar oud. Vijf dagen daarvoor had hij de eerste notaris van Meppel, L. Vos, aan huis ontboden voor het maken van een testament. Als getuigen waren daarbij aanwezig Klaas Koenders en drie anderen uit de omgeving.
Van het overlijden werd kennis gegeven door de 54-jarige Otto Roelofs Eleveld en door een 24-jarige dagloner Albert van Buren.
vier maanden voor het overlijden was zoon Hendrik Davids Rumph (25 jr.) getrouwd met Grietjen Klaas Bouwman, een boerendochter uit het eigen dorp. Hendrik werd de nieuwe molenaar. Toen zijn moeder, Grietjen Willems, zes en een half jaar na het overlijden van haar man, stierf, werd zij aangeduid met het beroep landbouwster. Eén van haar buren die de burenplicht vervulde bleek toen te zijn ene "propere bouknegt" Jan Schutteldoek.
Nieuwe weg
Tijdens het molenaarschap van Hendrik Davids Rumph begonnen in Koekange de eerste activiteiten met betrekking tot de wegenaanleg en wel in de buurt van de molen. Eeuwen was de situatie onveranderd gebleven.
In juni 1824 werd besloten de Boverhofseweg aan te leggen. De weg vormde een verbinding van de Dwarsdijk met Broekhuizen, een opening richting Meppel. Over de A zou een nieuwe brug worden gemaakt. De weg kwam langs de zuidrand van de kavel van Jan Geuchies Vogelzang, een heidestrook. Waarschijnlijk was daar al jaren een voetpad geweest, dat de naam droeg van de vroegere eigenaar van de grond. De nieuw aan te leggen weg werd in de stukken van 1824 namelijk aangeduid met de "zogenaamde" Boverhofscheweg.
De aanduiding een "nieuwe" brug over de A wees ook op een reeds bestaand voetpad. De nieuwe (zand)weg zou een breedte krijgen van "zes ellen en twee palm". Het zand uit de naast de weg te graven sloot moest "geheel op de weg gesmeten worden". De totale kosten van de weg en de brug bedroegen f 111,55. Otto Roelofs Eleveld (65j.) ontving f 32,35 om daarmee de mensen te betalen die de weg hadden aangelegd; Teunis Zwiers, de timmerman, ontving f 66,--, als aanneemsom van de nieuwe brug over de Koekanger A en Albert Geerts Pinxterhuis ontving f 13,20 als opzichter. Het geld werd bijeengebracht door de 58 boeren van zowel het oostelijke gedeelte als het westelijke gedeelte van Koekange. Het toekomstige onderhoud van de weg en de brug zou voor rekening zijn van de boeren van alleen het westelijke gedeelte. In december 1826 was het werk voltooid.
Moeilijke tijd
Hendrik Davids Rumph was molenaar in een voor dat beroep minder gunstige tijd. Door invoer van goedkoop graan uit Rusland liep het aantal molens in Drenthe terug van 59 in 1821 tot 24 in 1840. De betaling in natura aan de molenaar, de hocht, leverde te weinig op. In de provincie Overijssel hadden verscheidene molenaars een verzoek ingediend bij Gedeputeerde Staten om verhoging van het in 1824 vastgestelde tarief. Na ingewonnen advies bij de gemeenten en met goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken stelde Gedeputeerde Staten per 1 jan. 1839 nieuwe tarieven vast. De nieuwe tarieven waren niet voor de gehele provincie gelijk. Vermoedelijk werd rekening gehouden met de welstand van bepaalde gebieden. Zo werden de tarieven voor de kop van Overijssel vastgesteld op: per 100 nederlandse ponden (50 kg) voor tarwe 41,5 ct.; voor rogge, boekweit enz. 32,5 ct. ; voor zo ongeveer het gebied van Salland (veel plaatsen werden met name genoemd) was het tarief resp. 51 ct. en 41 ct. en voor het overige gebied resp. 45,5 ct. en 35,5 ct.. Voor Hendrik Davids Rumph kwam het goed uit dat hij zijn inkomstenbronnen wat kon verbreden. Te Weerwille werd het landbezit van de erven Rumph, grenzend aan de Woldlanden, uitgebreid tot ruim 5 1/2 hectare, met daarop een boerderij. Op eigen naam kocht hij iets zuidelijker een boerderij met ruim zeven hectare land. In het blad van de Stichting Historie Ruinerwold van juni 1998 schreef de heer E. Slomp in een verhaal over het Weerwilliger plaggenveld dat Hendrik D. Rumph deze boerderij vermoedelijk verhuurd had aan Pouwel Egbers.
Toen Hendrik Davids Rumph de gelegenheid kreeg om land dichtbij de molen te kopen verkocht hij de boerderij te Weerwille. De gelegenheid deed zich voor in 1838 toen Klaas Koenders, vanaf het begin de naaste buurman van de familie Rumph, besloot zijn boerderij in te krimpen. Klaas Koenders was zestig jaar en zijn enige zoon Koob, die 27 jaar was, had andere ambities. Hij was rietdekker en slachter. Hendrik Davids Rumph kocht van Klaas Koenders al het land dat lag tussen het voetpad Weerwille-Koekange en (met een smalle strook langs de molen) de Dwarsdijk. Deze bezittingen liet Hendrik Davids Rumph na toen hij op 14 juni 1845 kwam te overlijden. Hij werd slechts 52 jaar. De weduwe, Grietje Klaas Bouwman, kon met hulp van haar twee zoons Klaas, 22 jaar, en David, 17 jaar, het bedrijf voortzetten. Haar zwager Willem Davids Rumph, die ongehuwd was gebleven en altijd inwonend was geweest, zorgde voor de boerderij. In 1855 kwam verandering in de situatie. David zou boer worden en Willem Davids Rumph vertrok naar Weerwille, Ruinerwold, waar hij in 1868 overleed. Voor Klaas, die de molen als zijn toekomst zag, doken in 1855 problemen op. De molenaar van Koekange leek voor het eerst concurrentie te krijgen.
Concurrentie
Een korenmolenaar uit Meppel, P.de Vries Hzn, had Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe verzocht een korenmolen te mogen bouwen in Koekange op perceel Sectie A nr 776. Genoemd perceel lag aan de Dwarsdijk en maakte deel uit van het landbouwbedrijf van de erven Arend Jans Heuvelman. Naar de huidige situatie gerekend zou de molen komen te staan op de plaats waar nu een woning staat, aan de zuidkant van de spoorlijn en als eerste aan de westkant aan de weg. Burgemeester en Wethouders van de Gemeente De Wijk gaven een negatief advies. Het college had bezwaren omdat de reeds bestaande molen van Koekange volgens hem meermalen wegens gebrek aan werk niet kon draaien. Bij twee molens zou geen van beiden een bestaan vinden. Gedeputeerde Staten zagen in de bezwaren van B. en W. geen gronden om het verzoek af te wijzen en gaven een vergunning af met de voorwaarde dat de molen 60 ellen (meter) van de openbare weg zou worden gebouwd. Wanneer de wieken boven een zwichtstelling zouden draaien dan zou een afstand van 30 ellen voldoende zijn. Molenaar De Vries veranderde van gedachte en deed in februari 1856 aan Gedeputeerde Staten een nieuw verzoek. In plaats van op perceel Sectie A nr 776 wou hij de molen nu bouwen op perceel Sectie A nr 396. Dit perceel was eveneens aan de Dwarsdijk, nu richting Ruinerwold. Het maakte deel uit van het land van Roelof Koops Westerd. Omdat De Vries daar de molen wilde zetten op een afstand van slechts tien ellen van de publieke weg, werd ditmaal de vergunning geweigerd. Mogelijk vanwege het negatieve advies uit de omgeving heeft De Vries zich, kennelijk op een voor hem acceptabele wijze, teruggetrokken. De molen werd niet gebouwd. Een positieve afloop voor Klaas Rumph.
Belastingcontrole
In datzelfde jaar 1856 was er nog een gunstige ontwikkeling. De impost op het gemaal, die in de tijd van Napoleon weer was ingevoerd, werd afgeschaft. Een opluchting voor de molenaar. Zijn positie bij deze belastingheffing was niet altijd even plezierig geweest. Een controlerapport van twee belastingambtenaren uit Elburg uit 1834 bevatte een goede weergave van situaties die zich bij een molen konden voordoen. Speelde het voorval zich af op de Veluwe, in Drenthe en ook op de Koekanger molen zullen soortgelijke situaties zich hebben voorgedaan. Twee ambtenaren van de belastingdienst uit Elburg verschenen op 28 juni 1834 op de Bovenmolen te Oldebroek om controle te houden op de naleving van art. 4 der Wet op het gemaal dd. 29 maart 1833. Zij constateerden twee gevallen van overtreding. Het eerste geval betrof de landbouwer Evert van de Werfhorst. 's Middags om vier uur kwam hij aan de molen met twee zakken graan. Volgens de biljetten zou de inhoud van de twee zakken zijn "éénhonderd ponden rog". De "knegt der molen" had de ambtenaren gevraagd of zij verkozen de zakken te wegen of dat hij "zulks" zelf zou doen. De ambtenaren wogen de zakken en bevonden dat de inhoud éénhonderd en elf pond rog bedroeg. Zij namen in overweging dat de boer meerdere malen door hen en ook door de molenaar "met overmaat" was teruggestuurd, dat hij geen behoeftig persoon was en zeer goed de accijns kon voldoen, dat in dit geval een procesverbaal "hem beter tot nut zou zijn". Het tweede geval betrof de landbouwster weduwe Jan van den Brink. Haar dochter Grietje kwam aan de molen met twee zakken, volgens de biljetten inhoudende zeventig ponden rog. De weegschaal gaf aan zes en zeventig pond. De ambtenaren vroegen haar naar de reden van het overgewicht, daar toch voorheen meerdere malen het gewicht goed was bevonden. De dochter antwoordde dat zij het niet wist en dat zij het haar moeder zou gaan vragen. Vervolgens verscheen moeder zelf op de molen en zei dat haar zoon, die altijd het zaad in de zak deed, niet thuis was en dat om die reden een andere zoon ditmaal de zakken had klaargemaakt. Het speet haar dat zulks was voorgevallen en ze beloofde dat zij er in het vervolg beter voor zou zorgen. Ook zij ontkwam niet aan een proces-verbaal. In de procesverbalen stond vermeld dat de "molenaarse" aanbood de zakken graan onder bewaring op haar molen te laten blijven, waarvoor zij recu wilde geven, hetgeen de ambtenaren accepteerden omdat de molenaarse bij hen bekend was als één die zich volstrekt met geen sluikerij wilde ophouden en dat door haar knegt veeltijds het graan werd nagewogen en de overmaat werd teruggestuurd.
Nieuwe generatie
Na het vroege overlijden van hun vader hebben Klaas en David Rumph lang voor het gezin gewerkt. In 1861 trouwde Klaas met Geessien Smid; hij was 38 jaar. Hij liet een nieuw boerderijtje bouwen aan de zuidkant van de molen, dat dienst ging doen als nieuwe molenaarswoning. De ouderlijke boedel werd gescheiden. Klaas kreeg de molen met erf en een strookje grond van 33 are. Dit strookje grond, waarop hij zijn boerderijtje had gebouwd, reikte tot aan de Dwarsdijk en was tot vier jaar daarvoor heidegrond geweest. De waarde van de molen met het stukje land werd gesteld op f 3000. David, die in 1862 trouwde met Lubbigje Eekhof, kreeg alle overige onroerende goederen toegescheiden. Dat hield in: de oude molenaarswoning met de schuren voor het vee, staande aan de westkant van de molen; het stukje land voor de woning tot aan de Dwarsdijk en verder al het land vanaf de molen tot aan het voetpad Weerwille-Koekange.
Als gevolg van de verdeling moest ook het recht van overpad worden geregeld. De molenaar Klaas Rumph kreeg het recht van overpad naar de Dwarsdijk en ook naar het "Koekangerpad" (plm 800 m.). Het laatste met de toevoeging: "wijders met het regt van voet of molenpad als van ouds". Kennelijk was er vanouds een voetpad van de molen naar het voetpad Weerwille-Koekange, het molenpad genaamd. Klanten zullen van dit pad gebruik hebben gemaakt. Dit recht werd bestendigd. David Rumph kreeg het recht van overpad over het erf van Klaas Rumph. De last die op de percelen grond rustte om jaarlijks een pacht te betalen aan de tijdelijke (=tegenwoordige) predikant te Koekange, ten bedrage van dertig koppen rogge, werd gelijkelijk verdeeld. In plaats van de term "koppen" werd later het woord "liter" gebruikt.