Statistieken 1864 in het Reestdal

Akkerbouw

In Drenthe is de landbouw een van de voornaamste middelen van bestaan, en van jaar tot jaar neemt het in omvang toe, naarmate meer woeste gronden tot bouw- en weiland of tot bos worden ontgonnen. In de regel bestaat het uit akkerbouw en veeteelt tezamen, doch in de hogere streken van de provincie is de akkerbouw de hoofdzaak, terwijl in de lagere streken gedeelten zijn, waar men zich hoofdzakelijk op de veeteelt toelegt, hetgeen natuurlijk vooral van de verschillende hoedanigheid en ligging der gronden afhangt.

Het bouwland in de provincie Drenthe laat zich in drie hoofdsoorten verdelen, te weten:

  1. Het zoogenaamde Es, land dat rondom de dorpen en gehuchten ligt, en reeds in overoude tijden uit de heide is aangemaakt.
  2. Het in latere tijden uit de heide aangemaakte bouwland.
  3. De tot bouwland ontgonnen dalgrond of ondergrond van de hoge venen.

Es was weleer de gemeenschappelijke grond, waarin elk erfgenaam van de marke jaarlijks zijn deel ter bebouwing kreeg. De marke was namelijk verdeeld in het hout, het veld en de es, alles gemeenschappelijk eigendom van de gezamenlijke markgenoten, en daarvan maakte de es het bebouwde gedeelte uit. Later is wel, voor zo veel de es-gronden aangaat, die gemeenschappelijke eigendom langzamerhand verdwenen, zodat tegenwoordig iedere akker zijn eigen eigenaar heeft; maar die verandering heeft niet in allen delen zulke goede gevolgen gehad als men zou kunnen verwachten, daar de oude gebruiken omtrent de wijze van bebouwing zijn blijven bestaan. De akkers zijn slechts door een wat diepere ploegvoor, of met vier stenen op de hoeken van elkander gescheiden.

Waar soms wegen door de es lopen, zijn het alleen wegen die gemaakt zijn om de gemeenschap tussen dorpen en gehuchten te onderhouden, en zijn de akkers dus, zolang de oogst te velde staat zonder verbinding. Zij moeten dus tegelijkertijd geploegd, met dezelfde vruchten bezaaid en gemaaid worden, anders hebben de eigenaars van de meer binnenwaarts gelegen akkers, geen gelegenheid tot afvoer van de vruchten.

Tot de bemesting van de essen zijn tegenwoordig de heiden nog van groot belang. Overdag laat men de schapen daarop weiden, die 's nachts worden opgestald; tot strooisel bezigt men heideplaggen, en deze, met de uitwerpselen van de schapen vermengd, vormen een zeer krachtig mengmest, welke zo rijk is aan ammonia, dat, wanneer men in een stal schalen hangt met zoutzuur, zich daarin weldra kristallen vormen van ammoniakzout. Als de schapen in de ochtend de stal verlaten, zijn hun ogen rood en betraand door de prikkeling, welke de ammoniadampen, door de mest uitgedreven, hebben veroorzaakt.

Die mest wordt op de essen ondergeploegd met bijvoeging van grote hoeveelheden heideplaggen dat de bodem er, door die reeds vele eeuwen voortgezette vermeerdering van grond, soms verscheidene ellen hoger is dan op de aangrenzende vlakten.

De soort van vruchten, op de es te verbouwen, en de tijd voor het ploegen, zaaien en oogsten wordt vastgesteld in algemene vergaderingen van belanghebbenden. Die bijeenkomsten heten hagespraken (omdat zij vroeger achter of tussen hagen, struiken of bossen werden gehouden) en worden in de open lucht gehouden.

Bij de gedwongen eenvormigheid van cultuur bepaalt men zich algemeen tot de driejarige wisselbouw en wordt de es in drie delen verdeeld, de winter-es voor het winterkoren, de zomer-es voor het zomerkoren, en de braak-es waarop men tegenwoordig boekweit teelt.
Tot bescherming van den te velde staande oogst omringt men soms de es met een wal van plaggen, die door alle de boeren gezamenlijk wordt gemaakt. Na het binnenbrengen van den oogst laat men de gehele es eerst door de runderen en dan door de schapen afweiden. Daarna zet men de grond licht om, en die begroeit dan weldra met wilde- of schaapszuring, welke weer een door de schapen zeer gezocht voedsel oplevert.

Het recht om zijn, vee op de stoppels te laten weiden heet het recht van klauwengang en stoppelweide (B.W. 681).

Men ziet dus, dat deze wijze van bebouwing geheel berust op het ter beschikking hebben van heidevelden, en zo de ontginning van deze heide moet tegenhouden. Te meer nadelig is het, omdat door het gedurig afplaggen de heidehumus op den duur wordt weggenomen, welke anders die gronden wel langzaam maar toch zeker zouden verbeteren. Maar de landbouwers verklaren de bebouwing van hun essen voor onmogelijk zonder plaggen, en dit is waar zolang zij blijven volharden bij die verouderde wijze van cultuur. Veel is daarin echter te verbeteren, en daartoe zou voornamelijk kunnen leiden:

  1. Het aanleggen van wegen door de essen, zodat iedere akker zijn eigen verbindingsweg krijgt.
  2. Het afscheiden door sloten of heggen van elk afzonderlijk eigendom. De wijze van bebouwing is over het algemeen beter. Meestal zijn dit de kampgronden, dat zijn de gronden, welke bij afwisseling worden beteeld en geweid. In de regel door heggen, sloten of greppels afgescheiden, liggen ze in de nabijheid van de hoeven.
  3. Het door wijken met de bestaande kanalen in gemeenschap brengen van de essen tot gemakkelijker aanvoer van mest, waar dit zonder te grote kosten kan geschieden.
  4. De invoering van den Vlaamse wisselbouw en van de voortdurende stal voedering.

Oorspronkelijk is volgens de deskundigen, een groot deel van Vlaanderen nog onvruchtbaarder dan de Drentse zandgronden; doch door de wisselbouw en de stalvoedering is het een der best bebouwde streken van Europa geworden. De opeenvolging van de gewassen, over het algemeen uitgebreider dan op de essen, is op die gronden zeer verschillend. Gewoonlijk begint men met aardappelen, als men de heide pas tot bouwland heeft aangelegd. De verdeling van de marken en de daaruit volgende vrije eigendom van de verdeelde gronden geven meestal aanleiding tot de aanleg van zulke kampgronden.

De tot bouwland ontgonnen dalgronden of ondergronden van hoge venen zijn in nog betere toestand dan de kampgronden. De bovenkorst van het veen, die men bij het vergraven van de turf laat liggen, ontbindt zich later als zij met het zand van de ondergrond vermengd raakt, en gaat in humus over. Daarenboven worden die dalgronden altijd door wijken doorsneden, die vroeger tot de afvoer van turf gediend hebben en nu de toevoer van mest en de afvoer van de producten zeer vergemakkelijken. Van jaar tot jaar worden die dalgronden vruchtbaarder, en in de oude Groninger veenkoloniën, die reeds gedurende zeer lange tijd bebouwd zijn, wedijveren zij in prijs zelfs met de kleigrond.

De mestsoort, welke men meestal gebruikt, ja die zelfs bijna onmisbaar geacht mag worden bij het aanmaken van heide of dalgrond tot bouw- of weideland, is de stratendrek, welke in Drenthe meest uit Groningen en Holland wordt aangebracht.

Rogge

Gelijk wij reeds opmerkten, is de opeenvolging der gewassen op de aangemaakte dalgronden zeer verschillend. Op de aardappelen volgen meestal rogge en haver, in sommige streken ook nog zomerkoolzaad en paardebonen. Van de verschillende producten, door de besprokene bebouwing verkregen, komt in de eerste plaats in aanmerking de rogge. Tarwe wordt in deze provincie bijna niet geteeld, en het brood dat de landlieden meest gebruiken, de zogenaamde stoet, wordt uit roggemeel gebakken.
De Drentse rogge is van uitmuntende kwaliteit en in de handel zeer gewild. Vooral de winterrogge kan men als het hoofdproduct van de Drentse landbouw aanmerken, en de hoge essen zijn tot deze cultuur uitnemend geschikt. De gemiddelde opbrengst van een bunder winterrogge is ongeveer 17 mudden, van de zomerrogge een derde minder. Hierbij komen omtrent 11000 à 13500 Ned. pond stro voor de eerste en 9000 Ned. pond stro voor de tweede.
De zaaitijd van de winterrogge is doorgaans het einde van September en het begin van Oktober; de maaitijd half Juli, en in Augustus wordt de oogst binnengehaald.

In het jaar 1846 zijn in Drenthe proeven genomen met twee soorten van Amerikaanse rogge, welke als gewone winterrogge uitgezaaid, niet alleen goed opkwamen, maar zelfs voordeliger uitkomst gaven dan de inlandse rogge. Men is echter met die cultuur niet doorgegaan. Waarschijnlijk heeft die rogge gedeeld in het lot van de meeste buitenlandse graansoorten: ze geven in het begin een voordelig beschot, maar meestal vermindert het van jaar tot jaar, tenzij steeds weer nieuw zaaikoren uit den vreemde wordt gebezigd; bovendien is het niet bestand zijn tegen strenge winterkoude, zoals daarvan de winter van 1863/64 vooral op zware gronden op nieuw het voorbeeld heeft geleverd.
Het aantal mudden rogge, in de laatste jaren op de voornaamste weekmarkten der provincie verhandeld, was als volgt:
Jaren Assen Coevorden Hoogeveen Meppel Geheel
1860
1861
1862
1863
17782
15386
9757
4948
1931
9747
4052
4085
2144
6537
3886
1128
2775
6084
2898
1843
24632
37754
20593
12004

Dat het aantal mudden van beide laatste jaren zoveel kleiner is dan dat van beide vorige, moet alleen worden toegeschreven aan de slechte uitkomsten van de oogst in die jaren, niet dat er minder is uitgezaaid; want het aantal met rogge bezaaide bunders neemt in tegendeel van jaar tot jaar toe. De prijs der rogge was in 1863 f 6 à f 7.50 het mud.

Boekweit

Na de rogge komt onder de voortbrengselen van de Drentse landbouw vooral de boekweit in aanmerking. Naar de gronden, waarop ze geteeld wordt, verdeelt men ze in zandboekweit en veenboekweit.
De zandboekweit is die, welke op het gewone bouwland wordt gekweekt. De veenboekweit wordt verbouwd op de niet afgegraven hoge venen. Van deze laatste zullen wij de wijze van cultuur later behandelen, als wij spreken over de wijze, waarop men van de woeste gronden partij trekt.
De zandboekweit wordt omtrent het midden van Mei gezaaid en in het midden van Augustus of het begin van September geoogst. Dikwijls mislukt de boekweitteelt door nachtvorst of hevige wind. De gemiddelde opbrengst per bunder is van zandboekweit circa 25 mudden, van veenboekweit 15 mudden. Het aantal mudden van zowel zand- als veenboekweit dat in de laatste jaren op de voornaamste weekmarkten van de provincie werd verhandeld, was als volgt:
Jaren Assen Coevorden Hoogeveen Meppel Geheel
1860
1861
1862
1863
2652
8107
5111
2739
17633
11945
5615
6110
4074
3626
2323
1549
10336
8885
4995
4548
34695
32563
18044
14946

Het minder bedrag in de laatste twee jaren is aan dezelfde oorzaak toe te schrijven als bij de rogge.

Haver

In vergelijking met de rogge en boekweit is de teelt van de andere vruchten gering; wij zullen ze echter toch korte behandelen. De meeste haver wordt in Drenthe op groenland geteeld, waarvan men de zode onderploegt, en dat dan zonder mest bezaaid wordt. Het volgend jaar wordt het weer met haver bezaaid, maar dan bemest. Na deze tweejarige bouw blijft het land weer tot groenland en wel meest tot hooiland liggen. Echter teelt men de haver ook op gewoon bouwland. Zij wordt gezaaid in de laatste helft van April en geoogst in de laatste helft van Augustus. De gemiddelde opbrengst van een bunder is 26 à 27 mudden, en ongeveer 9500 Ned. ponden stro, dat een zeer goed veevoeder is.
In 1853 is in een gemeente van de provincie een zeer goed gelukte proef genomen met zogenaamde troshaver.
Het aantal mudden haver, op de voornaamste weekmarkten van de provincie verhandeld, was in de laatste jaren als volgt :
Jaren Assen Coevorden Hoogeveen Meppel Geheel
1860
1861
1862
1863
-
-
-
-
-
-
-
-
751
770
778
465
30
-
-
-
781
770
778
465

De prijs van de haver was in 1863 ƒ3 à ƒ3,50 per mud.

Gerst

De in Drenthe geteelde gerst is meest zomergerst. Zij volgt soms op de eerste haverschoof op het groenland, doch vereist dan een derde meer mest. Over het geheel wordt zij slechts voor eigen verbruik gebouwd. De gemiddelde opbrengst van een bunder gerst is 20 mudden en 5500 a 6500 Ned. ponden stro. De prijs der gerst was in 1863 ƒ4 a ƒ4,75 per mud.

Tarwe

Tarwe wordt in Drenthe slechts voor eigen gebruik, voornamelijk in de gemeente Anlo, en in zeer kleine hoeveelheden verbouwd. Zij vereist te veel mest, om zelfs op de beste gronden een hoofdproduct uit te maken. Daar, waar men ze teelt, rekent men 20 mud per bunder als gemiddelde opbrengst.

Koolzaad

Het koolzaad wordt slechts in enkele gemeenten bij kleine partijen verbouwd. Een mindere soort van koolzaad, het aveel- of boterzaad, teelt men ook wel op gebrande venen, even als de boekweit. De opbrengst is gemiddeld voor zomerkoolzaad 14, voor winterkoolzaad 17 mudden per bunder. De prijs was in 1863 ƒ9 à ƒ12 per mud.

Erwten

Erwten worden, ofschoon in betrekkelijk grote hoeveelheden, meestal slechts voor eigen gebruik geteeld en weinig in de handel gebracht. Op de afgeveende gronden begint men ze in de laatste jaren meer te verbouwen.

Bonen

Duivenbonen worden in Drenthe weinig verbouwd, Paardenbonen vooral in de veenstreken. Men kan de opbrengst per bunder van de paardenbonen gemiddeld op 18 mudden, van de erwten op 16 mudden stellen. De prijzen beliepen in 1863, van de erwten ƒ7 à ƒ8, van de paardenbonen ƒ5 à ƒ6 per mud.

Aardappelen

De aardappel wordt in Drenthe tamelijk veel geteeld, en bij de ontginning van heideveld tot bouwland maken zij dikwijls de eerste vrucht uit. Op de kamp- en dalgronden verbouwt men ze met goed gevolg. Men mest het aardappelland dikwijls met zogenaamde scheren, een soort van waterplant; welke men meest uit de uitgeveende plassen bij Gieten in Overijssel verkrijgt, en die met vaartuigen wordt aangevoerd. De Drentse aardappelen zijn over het algemeen minder smakelijk dan de Groningse en Friese aardappelen, zodat vooral door de meer gegoeden stand veel aardappelen uit die provincies worden verbruikt. Vroeger was de gewone opbrengst dezer vrucht 150 mud per bunder, en 200 mud was geen zeldzaamheid; doch na het algemeen uitbreken der aardappelziekte in 1845 kan men de gemiddelde opbrengst op niet meer dan 120 à 130 mudden per bunder schatten. In 1846 heeft men, bij de door die ziekte veroorzaakte schaarste, proeven genomen met aardappelen uit de omgeving van Boston. Deze gaven wel een ruime opbrengst, doch waren slecht van smaak en meer geschikt voor veevoer.
Het aantal mudden aardappelen gedurende de laatste jaren op de voornaamste weekmarkten van de provincie aangevoerd, was als volgt:
Jaren Assen Coevorden Hoogeveen Meppel Geheel
1860
1861
1862
1863
3570
9550
7185
7839
-
-
-
-
-
-
-
-
8919
5379
9123
7623
12489
14929
16308
15462

De prijs was in 1863 ƒ0.75 a ƒ2 per mud.

Hennep en Vlas

Hennep en Vlas worden in Drenthe slechts weinig en dan nog slechts voor eigen gebruik geteeld. Bij vlas is de opbrengst per bunder ongeveer 150 Nederl. ponden, en 6 Nederl. ponden lijnzaad. De prijs van het gehekelde vlas was in 1863 ƒ1.10 het pond.

Hop

Tegen het einde van de 18de eeuw werd in Drenthe veel hop verbouwd. Het bier was toen algemeen volksdrank, en elk dorp bezat minstens één brouwerij. Vooral in de gemeenten Peize, Roden en Eelde was de teelt van hop belangrijk. In Peize werd toen 100 bunders jaarlijks met hop verbouwd. Sedert echter het bier door de verderfelijke jenever en de verslappende koffie is vervangen, heeft men de hopteelt meer en meer laten varen, en alleen te Peize wordt die plant nog in zeer kleine hoeveelheid gekweekt.

Andere gewassen

Cichorei wordt alleen verbouwd in Zuidlaren voor de daar bestaande Cichoreifabrieken.
Tabak wordt in Drenthe niet geteeld, en wij noemen ze hier alleen om er op te wijzen dat dit product op gronden van gelijke aard in de Veluwe een grote bron van welvaart is, zodat het verwondering mag baren dit gewas hier niet voorkomt.
Knollen en Spurrie worden als voedergewassen in den regel geteeld op land, waarop eerst rogge of gerst is verbouwd. Daar de knollen het land nog al uitputten, zaait men op zulk land, waar zij als tweede vrucht gestaan hebben, het volgende jaar boekweit. De opbrengst der knollen is gemiddeld 30 mudden per bunder. Spurrie teelt men meest op de dichtst bij de huizen gelegen landen.
De rode en witte klaver worden in Drenthe nog niet genoeg geteeld. De rode klaver zaait men dikwijls onder de haver of de gerst, die dan tot zomervoeder worden afgemaaid. De klaver geeft twee goede sneden en soms drie.
Tuinbouw bestaat in de provincie bijna niet anders dan voor eigen gebruik en liefhebberij. De meeste huizen bezitten tuinen, waarin ieder voor zich groenten teelt. Meppel trekt veel groenten uit Overijssel en zelfs uit Holland. Te Assen, Eelde en Peize maakt men meer werk van de tuinbouw. De twee laatste gemeenten zetten de voortbrengselen er van op de markt te Groningen af.
Te Assen bestaat een bloemkwekerij.

Het gezamenlijk bouwland met inbegrip van de tuinen en boomgaarden schatte men in 1808 op 15000 morgen (12774 bunders), in 1821 op 15094 morgen (12854 bunders). In 1832 bedroeg het volgens de kadastrale opmetingen 23992 bunders, en thans zal het meer dan 30000 bunders bedragen.

De volgende staat van het aantal bunders, gedurende de laatste dertien jaren in Drenthe met verschillende gewassen bezet, is opgemaakt naar de provinciale verslagen over die jaren; doch daar in die verslagen telkens verklaard wordt, dat op die opgaven van beteelde bunders weinig vertrouwen kan gesteld worden, is voor de juistheid er van niet in te staan.

Aantal bunders bezet met:
Jaren Winter rogge Zomer rogge Gerst Haver Zand boekweit Veen boekweit Paarden bonen Aard- appelen
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1857
1858
1859
1860
1861
1862
1863
13331
13383
13502
13600
13119
13837
14034
16675
14229
14577
14625
14768
14902
1611
1593
1597
1558
1567
1582
1555
2005
1546
1535
1497
1472
1396
492
694
608
548
587
606
593
628
537
566
562
572
542
1336
1324
1356
1397
1473
1512
1548
1574
1529
1526
1600
1590
1904
1376
1364
1446
1607
1592
1678
1663
1897
1730
1717
1787
1830
1851
6631
5006
4943
4911
4331
4328
4401
5130
5121
4632
5400
3420
4300
118
116
140
140
149
159
169
178
180
178
195
168
180
3394
3424
3537
3966
3886
3999
4083
4588
4347
4556
4664
4857
5008

Groenland

In Drenthe geeft men de naam van groenland aan hooi- en aan weiland. Men heeft natuurlijk en kunstmatig groenland. Het natuurlijke is aan de oevers van de stroompjes en diepen gelegen. Hieraan wordt gewoonlijk niet veel zorg besteed en dikwijls bestaat de enige mest, welke het krijgt, uit het zand- en veenachtig slib, dat de stroompjes er op achterlaten, als zij in de winter buiten hun oevers treden.

Op sommige plaatsen stuwt men het water in de stroompjes op, om zo het groenland onder water te zetten; men noemt dit beëemen. Niet zelden worden die groenlanden in gemeenschap bezeten, en dan werkt die gemeenschap ook hier, even als altijd, ten kwade; want nergens wordt het groenland zo verwaarloosd, als waar dit het geval is.

Kunstmatige groenlanden zijn de uit heide- en dalgrond aangemaakte; zij worden jaarlijks geregeld bemest en over het geheel met meer zorg behandeld dan de natuurlijke. In de veenkoloniën wordt het land dikwijls bij afwisseling geweid en gehooid; in de overige streken van Drenthe blijft meestal hetzelfde land voortdurend of hooi- of weiland. De gezamenlijke uitgestrektheid hooiland werd in 1832 gerekend op 23323 bunders, het weiland op 31455 bunders. De opbrengst van een bunder hooiland is in gewone jaren 2000 à 3000 Ned. pond. In 1863 was de prijs van het hooi ƒ10 de 500 Ned. pond.