De watersnood van 1825 te Staphorst


Door een zware storm op 4 februari 1825 braken vele dijken in Nederland door. Grote gebieden kwamen onder water te staan, en vele mensen en dieren verdronken, huizen werden weggespoeld. Ook Staphorst ontkwam niet aan de watersnood. Het volgende relaas is afkomstig uit het: "Gedenkboek van Neerlands watersnood in februari 1825":

Het schoutambt Staphorst in het kwartier Vollenhoven, de kerkdorpen Staphorst, Roeveen en IJhorst, benevens eenige buurten bevattende, en te zamen eene bevolking van 3500 zielen uitmakende, deelde grootelijks in den droevigen watersnood. Reeds in den morgen van den 4 februarij leed, door de doorbraak en overloop van de dijken bij de stad Hasselt en de buurt ten Velde, het lager gelegen Roeveen den eersten aanstoot; doch daar het binnenwater dezen ganschen winter bij afwisseling hoog stond, en men van die doorbraak geene tijding ontving, kwam men niet op het denkbeeld, dat deze aanwas het gevolg van het doorbreken des dijks zoude zijn. Met het vallen van den avond kreeg men eerst door lieden, die in hunne eendenkooijen werkzaam waren, het zekere berigt van het naderende water, hetwelk, na zich over het geheele land van Vollenhoven te hebben uitgebreid, achter de stad Hasselt om, herwaarts stroomde en verder over Roeveen en Nieuwleusen tot den Hessenweg nabij Dalfsen doordrong, en nu was de nood algemeen, en de verslagenheid steeg ten top. Het water sloeg reeds over de hoogten. Vlugten met het vee kon nog geschieden, maar aan redding van anderen voorraad was niet te denken. Spoedig werden de beesten losgemaakt. Dan werwaarts zich nu te wenden? Naar Nieuwleusen was zeker het veiligste, maar de lage bouwakkers stonden reeds tot aan het midden des lijfs onder water. De stoutsten waagden het, en hadden het geluk, hun vee, na eenen moeijelijken overtogt in den nacht, op het drooge te brengen; echter met eenig verlies van vee. Een ander gedeelte vlugtte met kinderen en vee naar Staphorst, in den waan van daar zeker te zullen zijn; maar, helaas! op den weg kwam reeds het water langs eenen anderen kant hen te gemoet, daar de zomerdijk door de doorbraak der vollenhoossche dijken was doorgebroken, en nu rolde het water langs alle wegen. Het gevaar was groot, en de beesten konden nu niet gered worden, maar moesten aan den toenemenden vloed ter prooije gegeven worden. Der menschen leven te redden was nu het eenig doelwit, waarnaar een ieder, met inspanning zijner uiterste krachten, streefde. Te Staphorst wies intusschen het water tot eene nooit gehoorde hoogte. De veehouder aldaar was gerust in zijne woning gebleven, niet denkende dat het water hem zoude beloopen, en toen de nood op 't hoogste kwam, was er geen uitweg, het vee moest alhier op den stal verdrinken, gelijk ook in de buurten Horningen, Hesselingen, Lankhorst, Leijen, Overlankhorst en Werkhorst. Te Roeveen stond het water aan de daken der huizen, wier inwoners op de zolders gevlugt waren, en in doodsgevaar zonder brood, water of vuur zich bevonden. De nood, reeds hoog gestegen, werd voor sommigen nog verschrikkelijker. De huizen stortten in, en de meesten moesten met hun kroost op een stuk of brok van het dak hun leven bergen; andere zaten in geen minder nood, de huizen spoelden onder hen weg, en alleen de stijlen, waarop de kap rustte, bleven staan. Het getal der menschen, die een allerdeerlijkst einde in het water vonden, beliep 21 personen, waaronder te Roeveen zekere Hendrik Troost en zijne vrouw, oude lieden van ruim 60 jaren. Deze vond men, den man op het bed en de vrouw voor hetzelve; terwijl de hond nog op het lijk van zijnen meester zat, en, schoon uitgehongerd, aan elk den toegang betwistte. Meer dan 3500 stuks vee van onderscheidene soort verdronken, 5 huizen spoelden geheel weg, meer dan 100 werden onbewoonbaar en verwoest, en een nog grooter aantal zwaar beschadigd. De schade was onberekenbaar. Vee, voorraad van koorn, levensmiddelen, stalvoeder, kleederen, alles verloren. Tot overmaat van ongeluk had men gebrek aan vaartuigen, en eerst zondag, den 6 februarij, kwam de heer Noot, controleur der belastingen te Meppel, met eene schuit, bij zich hebbende eenige brooden, en met het zeer menschlievend oogmerk, om daar, waar menschen in nood zaten te redden en naar Meppel mede te nemen. In den verderen nood werd ook, daar men aan alles gebrek had, behalve door Meppel, voorzien door de Wijk, Hasselt en voornamelijk door Z. Exc. den heer Gouverneur der Provincie.

Staat der schaden, aan vee en woningen veroorzaakt door den zeevloed van 4 en 5 februari 1825, in Staphorst en Rooveen: 1775 verdronken runderen, waarde 100.610 gulden; 212 weggespoelde en beschadigde woningen, waarde 40.930 gulden.