Het vroegere Kerspel De Wijk
door Willem Koops
voor de Nieuwe Drentsche Volsalamanak 1916
voor de Nieuwe Drentsche Volsalamanak 1916
In het jaar 1819 ontstond onenigheid tussen de tiendheren en de gezamenlijke tlendplichtigen in de Wijk en Dunningen over de grondbelasting van de bezwaarde landerijen.
Bij exploot van de 5de Januari van dat jaar werd door WILLEM DUNNINGEN in de Wijk tegen de tiendheren een vordering ingesteld, om voortaan van zijn landen in de Wijk en Dunningen, voor zoverre die tiendbaar waren en die tiende aan de gemelde tiendheffers toebehoorde, jaarlijks van de uitgezette tiende een vijfde deel te mogen inhouden voor de verponding van die landen. Hij grondde zijne vordering op artikel 99 van de Wet van de derde Frimaire jaar 7 (De derde Frimaire jaar 7 van de nieuwe jaartelling, ingevoerd in de Franse Republiek en begonnen op 22 September 1792, komt overeen met 24 November 1798 van onze jaartelling. Frimaire of Rijpmaand was de derde maand van de republikeinse almanak. De eerste Vendémiaire of Wijnmaand, begon 22 September; de tweede maand was Brumaire of Nevelmaand. Deze jaartelling werd in 1805 door Keizer Napoleon weer afgeschaft), hier te lande geldig geworden door het decreet van 21 Oktober 1811, waarbij aan eigenaren, die grondrenten of andere grondlasten schuldig waren, het recht werd toegekend om een gedeelte dier grondrenten in te houden ter gedeeltelijke vergoeding voor de grondbelasting, waarmede de renteplichtige landen waren bezwaard, zijnde het bedrag daarvan bij art. 8 van genoemd decreet bepaald op een vijfde.
Een procedure was het gevolg, welke, na het overlijden van WILLEM DUNNINGEN, werd voortgezet door zijn schoonzoon ROELOF LEFERTS VAN DER LINDE, natuurlijk voor rekening van de gezamenlijke tiendplichtigen. Tevens vroegen deze nog terugbetaling van hetgeen de tiendheffers van 1812 af te veel hadden genoten. Het proces duurde een paar jaren. Eindelijk werd op 11 Februari 1822 door de Rechtbank van Eersten aanleg, te Assen zitting houdende, de zaak beslist en werd de eis toegewezen, overeenkomstig het decreet van 21 Oktober 1811. Op deze uitspraak volgde de 8ste Mei 1823 een transactie tussen de tiendheren ter eenre en ROELOF LEFERTS VAN DER LINDE, WOLTER MIDDELVELD en HENDRIK ROELOFS ROZEN, voor zich zelven en als gecommitteerden van de overige tiende- en twintigsteplichtige eigenaren van landerijen ter andere zijde, waarbij de betaling der onkosten werd geregeld en de tiendplichtigen het recht kregen om van de uitgezette tienden en twintigsten een vijfde terug te nemen, terwijl de tiendheren aannamen om de zuivere opbrengst van dat een vijfde deel over de jaren 1816 tot en met 1822 te restitueren.
Alle landerijen waren niet op dezelfde wijze belast. De meeste gaven de volle tiende, doch ook vele waren alleen bezwaard met een twintigste; ook waren enkele stukken voor een gedeelte vrij.
Nog werd in vroeger jaren in de Wijk en Dunningen een bloedtiende geheven, elders ook "krijtende tiende" genoemd, welke op de huizen lag. Van een jonggeboren kalf of big of van een bijenzwerm werd 15 centen en van een veulen een daalder betaald; doch deze tiende werd reeds voor jaren langzamerhand door de veehouders geweigerd, zodat van de invordering in de laatste tijd niet meer is gekomen.
Door enige der grootste tiendplichtigen werd in het Jaar 1878 de tiende afgekocht, terwijl ingevolge de wet van 1907, waarbij alle tienden in Nederland met ingang van 1 Januari 1909 werden opgeheven, ook de gehele nog bestaande Wijker en Dunninger tiende ophield te bestaan. Volgens de bepalingen in de Tiendwet vervat, werd nog voor 1 Januari 1909 door bijna alle eigenaars van tiendplichtig land op hoogst billijke voorwaarden de tiende afgekocht; slechts drie eigenaars van kleine akkers bouwland bleven weigerachtig.
De tiende op hun akkers wordt nu door het Rijk overgenomen, tegen vergoeding aan de tiendheffers, volgens de bepalingen der wet. De vruchten der tienden werden steeds sedert onheugelijke jaren, na vooraf te zijn uitgezet, door de tiendheffers publiek verkocht. De kopers hadden steeds een jaar krediet; zij betaalden het gekochte eerst bij den eerstvolgende verkoop.
Deze verkopingen werden in vroegere jaren, toen men van feesten bij allerlei gezochte en ongezochte gelegenheden nog weinig werk maakte, als een welkome afleiding in de dagelijkse sleur van bezigheden voor de dorpsbewoners beschouwd en altijd door een talrijk publiek bijgewoond. De kwajongens en misschien ook wel groteren, die niet meer onder die titel konden worden begrepen, hadden op den "tiendeopslag" steeds de gewoonte om elkaar zooveel mogelijk met krijt te bemorsen en te beschrijven, waarom velen, om hunne buisjes nog enigermate te sparen, deze omkeerden en het binnenste buiten aantrokken, ten einde later weer fatsoenlijk voor den dag te komen. Het krijt, bij de kuipers te koop, was op die dagen een gewild artikel.
De jonge maagden, die bij die feestelijke gelegenheden volstrekt niet ontbraken en met hare nieuwsgierige neusjes soms wat al te ver vooraan stonden, werden dan door de mannelijke jeugd, tot groot vermaak van oud en jong, bewerkt met oude schoenzolen, dik met krijt bestreken, zodat zij, na afloop dier operatiën, met of tegen haar zin, er stellig wel potsierlijk zullen hebben uitgezien.
Ook was het gewoonte, dat na afloop der tiendeverkopingen, in de herberg waar die plaats hadden, feestelijke maaltijden werden gehouden, waarbij de tiendheren, de tiendeuitzetters, de notaris en de pander met elkander gezellig aanzaten en waar het gewoonlijk zeer joviaal toeging.
Deze feestelijkheden behoren evenwel reeds sedert verscheidene jaren tot de geschiedenis; evenzo, sedert enige jaren, de gehele Wijker en Dunninger tiende met ap- en dependentiën.
Bij exploot van de 5de Januari van dat jaar werd door WILLEM DUNNINGEN in de Wijk tegen de tiendheren een vordering ingesteld, om voortaan van zijn landen in de Wijk en Dunningen, voor zoverre die tiendbaar waren en die tiende aan de gemelde tiendheffers toebehoorde, jaarlijks van de uitgezette tiende een vijfde deel te mogen inhouden voor de verponding van die landen. Hij grondde zijne vordering op artikel 99 van de Wet van de derde Frimaire jaar 7 (De derde Frimaire jaar 7 van de nieuwe jaartelling, ingevoerd in de Franse Republiek en begonnen op 22 September 1792, komt overeen met 24 November 1798 van onze jaartelling. Frimaire of Rijpmaand was de derde maand van de republikeinse almanak. De eerste Vendémiaire of Wijnmaand, begon 22 September; de tweede maand was Brumaire of Nevelmaand. Deze jaartelling werd in 1805 door Keizer Napoleon weer afgeschaft), hier te lande geldig geworden door het decreet van 21 Oktober 1811, waarbij aan eigenaren, die grondrenten of andere grondlasten schuldig waren, het recht werd toegekend om een gedeelte dier grondrenten in te houden ter gedeeltelijke vergoeding voor de grondbelasting, waarmede de renteplichtige landen waren bezwaard, zijnde het bedrag daarvan bij art. 8 van genoemd decreet bepaald op een vijfde.
Een procedure was het gevolg, welke, na het overlijden van WILLEM DUNNINGEN, werd voortgezet door zijn schoonzoon ROELOF LEFERTS VAN DER LINDE, natuurlijk voor rekening van de gezamenlijke tiendplichtigen. Tevens vroegen deze nog terugbetaling van hetgeen de tiendheffers van 1812 af te veel hadden genoten. Het proces duurde een paar jaren. Eindelijk werd op 11 Februari 1822 door de Rechtbank van Eersten aanleg, te Assen zitting houdende, de zaak beslist en werd de eis toegewezen, overeenkomstig het decreet van 21 Oktober 1811. Op deze uitspraak volgde de 8ste Mei 1823 een transactie tussen de tiendheren ter eenre en ROELOF LEFERTS VAN DER LINDE, WOLTER MIDDELVELD en HENDRIK ROELOFS ROZEN, voor zich zelven en als gecommitteerden van de overige tiende- en twintigsteplichtige eigenaren van landerijen ter andere zijde, waarbij de betaling der onkosten werd geregeld en de tiendplichtigen het recht kregen om van de uitgezette tienden en twintigsten een vijfde terug te nemen, terwijl de tiendheren aannamen om de zuivere opbrengst van dat een vijfde deel over de jaren 1816 tot en met 1822 te restitueren.
Alle landerijen waren niet op dezelfde wijze belast. De meeste gaven de volle tiende, doch ook vele waren alleen bezwaard met een twintigste; ook waren enkele stukken voor een gedeelte vrij.
Nog werd in vroeger jaren in de Wijk en Dunningen een bloedtiende geheven, elders ook "krijtende tiende" genoemd, welke op de huizen lag. Van een jonggeboren kalf of big of van een bijenzwerm werd 15 centen en van een veulen een daalder betaald; doch deze tiende werd reeds voor jaren langzamerhand door de veehouders geweigerd, zodat van de invordering in de laatste tijd niet meer is gekomen.
Door enige der grootste tiendplichtigen werd in het Jaar 1878 de tiende afgekocht, terwijl ingevolge de wet van 1907, waarbij alle tienden in Nederland met ingang van 1 Januari 1909 werden opgeheven, ook de gehele nog bestaande Wijker en Dunninger tiende ophield te bestaan. Volgens de bepalingen in de Tiendwet vervat, werd nog voor 1 Januari 1909 door bijna alle eigenaars van tiendplichtig land op hoogst billijke voorwaarden de tiende afgekocht; slechts drie eigenaars van kleine akkers bouwland bleven weigerachtig.
De tiende op hun akkers wordt nu door het Rijk overgenomen, tegen vergoeding aan de tiendheffers, volgens de bepalingen der wet. De vruchten der tienden werden steeds sedert onheugelijke jaren, na vooraf te zijn uitgezet, door de tiendheffers publiek verkocht. De kopers hadden steeds een jaar krediet; zij betaalden het gekochte eerst bij den eerstvolgende verkoop.
Deze verkopingen werden in vroegere jaren, toen men van feesten bij allerlei gezochte en ongezochte gelegenheden nog weinig werk maakte, als een welkome afleiding in de dagelijkse sleur van bezigheden voor de dorpsbewoners beschouwd en altijd door een talrijk publiek bijgewoond. De kwajongens en misschien ook wel groteren, die niet meer onder die titel konden worden begrepen, hadden op den "tiendeopslag" steeds de gewoonte om elkaar zooveel mogelijk met krijt te bemorsen en te beschrijven, waarom velen, om hunne buisjes nog enigermate te sparen, deze omkeerden en het binnenste buiten aantrokken, ten einde later weer fatsoenlijk voor den dag te komen. Het krijt, bij de kuipers te koop, was op die dagen een gewild artikel.
De jonge maagden, die bij die feestelijke gelegenheden volstrekt niet ontbraken en met hare nieuwsgierige neusjes soms wat al te ver vooraan stonden, werden dan door de mannelijke jeugd, tot groot vermaak van oud en jong, bewerkt met oude schoenzolen, dik met krijt bestreken, zodat zij, na afloop dier operatiën, met of tegen haar zin, er stellig wel potsierlijk zullen hebben uitgezien.
Ook was het gewoonte, dat na afloop der tiendeverkopingen, in de herberg waar die plaats hadden, feestelijke maaltijden werden gehouden, waarbij de tiendheren, de tiendeuitzetters, de notaris en de pander met elkander gezellig aanzaten en waar het gewoonlijk zeer joviaal toeging.
Deze feestelijkheden behoren evenwel reeds sedert verscheidene jaren tot de geschiedenis; evenzo, sedert enige jaren, de gehele Wijker en Dunninger tiende met ap- en dependentiën.