Hand- en spandiensten en inkwartiering
voor de Nieuwe Drentsche Volsalamanak 1917
Het gebruik van zogenaamde hand- en spandiensten is in de Wijk nagenoeg afgeschaft. Voor een goede veertig jaar (1876) was het nog wel in zwang, vooral bij de aanleg van straatwegen, wanneer aanzienlijke hoeveelheden zand en steen moesten worden vervoerd, soms op aanmerkelijke afstanden, hetwelk de gemeente zodoende op goedkope wijze gedaan kreeg. Behalve door enkelen, werden zulke diensten meestal vrij gewillig verricht. Om echter sommigen die wat gemakkelijk waren uitgevallen of wat heel zuinig op hunne paarden waren, te beletten, dat zij door langzaam rijden of luilakken de dag grotendeels in ledigheid doorbrachten, werd veelal bij het rondzeggen van de spandiensten een zekere hoeveelheid vastgesteld, welke door ieder span moest worden vervoerd, b.v. 2000 stenen of een zeker aantal vrachten zand.
Zó bestaan er nog wel oude lijsten waarop de boeren naar volgorde zijn geplaatst, "zoals zij aan de beurt van mennen zijn". Doch het gebruik van hand- en spandiensten was wel een goedkope manier om het werk gedaan te krijgen, maar uitnemend geschikt om zeer slecht werk te bekomen, als het toezicht niet al te streng werd uitgeoefend.
Het ergst werden de boeren met hand- en spandiensten geplaagd in onrustige en oorlogstijden, wanneer zij voor het vervoer van alle mogelijke zaken moesten klaar staan. In den zogenaamde Franse tijd, hebben ook de ingezetenen van de Gemeente de Wijk, liggende in de nabijheid van Meppel en van de weg van Zwolle op Groningen, veel last daarvan ondervonden. Ten gerieve van vriend en vijand moesten zij diensten verrichten; en of zij altijd daarvoor een billijke vergoeding bekwamen, is zeer de vraag. Enige voorbeelden van pressie daartoe kan ik hier mededelen:
- Voorbeeld:
2de regiment kurassiers.
d' Ondergetekende kapitein commandant van opgemelt regiment inviteert het gemeentebestuur van de Wijk om tegen morgenochtend te half zes tot transport van voorschreven detachement, sterk een honderd en zes officieren, onderofficieren en curassiers, twee wagens, ieder met twee paarden bespannen, van hier naar beilen, zijnde een afstand van zes uren, te fourneren. werwaarts ik ingevolge ordre van den generaal-majoor van Hasselt, commandant van het eerste militaire arrondissement heb moeten marcheren.
de Wijk, de 7de van grasmaand 1810.
VAN BRANDENBURG, RITM. - Voorbeeld:
Meppel, de 29 Nov. 1813.
De Maire van het Canton en Commune Meppel aan den Heer Maire van de Wijk.
Mijnheer de Maire !
Ik requireere uit uwe gemeente 4 wagens, ieder bespannen met 2 paarden, om dezelve hedenavond, 4½ uur in deze gemeente te zenden om aldaar 24 uren te blijven, en zo vervolgens van dag tot dag tot 10 dagen toe. Ik ben persoonlijk verantwoordelijk om uit mijn Canton dezelve bij de hand te hebben, dat hierdoor op UE.Gestrenge overgaat.
Ik ben met alle achting Mijnheer de Maire
Uw dw. dienaar en confrater,
J. DE VRIES JR.
Dit gedwongen verblijf van bespannen wagens te Meppel, om bij onverwacht voorkomende gevallen bij de hand te zijn, werd genoemd "gestationeerd op ordonnans"
- Voorbeeld:
De volgende personen moeten den 29 December 1813, zijnde woensdag, des morgens precies te 5 uren, hun vervoegen bij het gemeentehuis in de Wijk, om een beurt te doen:
- ROELOF PIETERS WETERT met een wagen met 2 paarden bespannen;
ROELOF JANS THIJS, dito;
LUCAS ALEERTS TRIlZEN, dito;
GEERT HENDRIKs BROEKHUIZEN, dito;
JAN LAGEN, om als gids te dienen met een paard.
J. NIJSINGH. - Voorbeeld:
De Maire van de gemeente de Wijk requireert de volgende personen om dadelijk aan het gemeentehuis te komen, als volgt:
- HENDRIK BLOEMBERG met een span paarden;
KOERT ALBERTS met een span paarden;
EGBERT ROELOFS en HENDRIK HENDRIKS een dito;
ROELOF CORNELIS met een span.
N.B. Deze personen hebben den 28 Dec. 1813 gemend naar het Hoogeveen.
WILLEM DUNNINK ook nog met een span naar Staphorst of Roveen.
JAN SMIT, dito.
De Weduwe NIJSINGH, dito.
Te Koekange te wonen, zoals genoemde personen en in 't hartje van de winter, 's morgens om 5 uur bij het gemeentehuis te moeten verschijnen met paard en wagen (in 1813 niet anders dan open boerenwagens), zonder te weten waarvoor of waarheen, nu! men kan zich wel een gelegenheid tot uitgaan voorstellen, die meer genoegen oplevert.
Op die manier ging het in die dagen dag in dag uit. Waren de afstanden niet al te groot, dan ging het nog, doch er waren ook transporten, die op verre afstand moesten worden bezorgd. De Franse bezetting lag nog steeds in Coevorden en van uit Meppel en elders moesten ten behoeve van dit garnizoen vele transporten naar die stad worden gebracht.
Schrijver dezes herinnert zich uit zijn jeugd een verhaal van een boer, toen wonende onder de Wijk, die met anderen uit de Wijk en Ruinerwold naar Coevorden op transport was geweest. Een kleine 20 wagens waren daarvoor aangewezen, bevracht met allerlei, onder anderen ook enigen met vlees voor het garnizoen, geleverd door een Israëliet uit Meppel. De tocht ging over Hoogeveen. In Zwinderen aangekomen tegen de avond, werd aldaar halt gehouden. De paarden werden afgespannen, op stal gezet en gevoederd en toen werd bij de kastelein eten besteld. De wagens bleven buiten staan onder opzicht van een begeleidend militair als schildwacht, die echter stellig meer om het hem wachtende maal dan om de wagens dacht. Waar echter op een boerengehucht zo onverwacht een groot aantal mannen met hongerige magen op ongelegen tijd verschijnt, moet het onthaal aan tafel noodwendig wel wat zuinig, ten minste niet zeer schitterend uitvallen. Zo ook hier. Grauwe erwten en gepelde gerst werden gekookt, om met een plak spek te worden verorberd. Eensklaps zei een der boeren: "Wat donder wij hebben wagens vol vlees en wij zullen hier nog sukkelen? Kom, kom vooruit!" "Ja maar", sprak een ander met een bedenkelijk gezicht. Doch in het donker werd reeds heimelijk een stuk vlees door iemand van een wagen gekaapt; een tweede die het merkte, volgde het voorbeeld. Ieder kaapte van een andermans wagen, niet van zijn eigen, en ten slotte had men een behoorlijke voorraad vlees bij elkander om een grote pot soep te kunnen koken. Aldus geschiedde en de hongerige magen werden rijkelijk tevreden gesteld, ook die van de soldaat die niets had bemerkt. 's Morgens vroeg naar Coevorden. "Wat zullen de Fransen zeggen van het vlees?" was een vraag die onderweg nog al eens werd overdacht en zacht besproken, want het was bekend dat de Franse commandant te Coevorden geen gemakkelijk heer was. Bij aankomst werd het vlees dan ook zorgvuldig nagezien en gewogen en alras bemerkt, dat er enige ponden aan ontbraken, waarop natuurlijk verscheidene "tonnerres" en "sacrés" van de Fransen volgden. De boeren hielden zich koest en het slot was, dat de leverancier de schuld kreeg van te weinig gewicht te hebben geleverd, waarover hij later stellig nog wel het een en ander zal hebben moeten horen.
Dezelfde oude boer verhaalde nog van een reistochtje, dat hij had moeten maken met een of ander hoog militair. "Ik woonde toen", zo vertelde hij, "in Uffelt en werd opgeroepen om op een morgen bij de Dieverbrug te verschijnen met twee paarden om een passagier naar Meppel te brengen in een rijtuig. Dit bestond uit een ouderwets koetswagentje zonder veren. Ik was op tijd present, eveneens mijn passagier, een groothans in militair tenue, misschien wel een generaal of zoiets, die er nog al bar uitzag. Ik was echter niet al te bang uitgevallen en stoorde mij daar ook niemendal aan. En wij op weg over de zandweg langs de Smildervaart. Ik reed, meende ik, wel vrij flink op, doch hoorde al spoedig een stem uit het koetsje, dat ik harder moest rijden. Ik zette de paarden al een weinig aan, doch volgens het gevoelen van den grote mijnheer achter mij nog niet genoeg. Ik moest veel harder rijden, 't welk hij mij telkens met geduchte vloeken en scheldwoorden toeschreeuwde. Ja, baas groothans, dacht ik bij mij zelf, als ik je straks maar in Meppel heb op de keien, dan zal ik je de ribben nog eens goed door mekaar donderen! Toen wij dan bij den Galgenkamp Meppel binnen kwamen gaf ik de paarden eens flink de zweep en voort ging het over de keien. Ik wipte soms wel een voet hoog van de bank en hoe het de grote mijnheer ging achter mij in het koetsje, heb ik hem niet gevraagd; doch dit weet ik wel: toen ik hem voor het stadhuis loste, keek hij mij woedend aan, maar zei niets. Ik denk wel, dat hij het overige van den dag liever zoetjes heeft willen wandelen dan op een bank of stoel zitten. Nu, een heel plezierig gevoel had ik zelf ook niet in mijn achterdelen, doch dat had ik er wel voor over om het plezier, dat ik dien groothans eens geplaagd had voor zijn haast en zijn scheldwoorden."
Toen de eerste tijding in deze omstreken aankwam, dat "het land weer over was", dat is, dat de Franse heerschappij ten einde liep, was juist nog een transport van boeren van Ruinerwold, Koekange en de Wijk onderweg naar Coevorden. Behalve met andere zaken waren enkele wagens beladen met vaatjes wijn en jenever. Tussen Hoogeveen en Zwinderen bereikte de voerlieden de heuglijke tijding. Dadelijk werd halt gehouden en besloten om rechtsomkeert te maken. Doch er was wijn en jenever op de wagens, artikelen waarvan onze voorouders volstrekt niet afkerig waren. De gelegenheid was zo schoon en verleidelijk. En wat deed men? Gaatjes werden in de bodems der vaten geboord; rietjes en pijpenstelen werden opgeschommeld en door deze instrumenten dronken of zogen de boeren en omstanders zich flink "zat" ter ere van de verlossing des vaderlands en de verdrijving van de gehate Fransen. Daarna terugkeer in opgewekte stemming.
Bij al deze verplichte diensten kwamen de gedurige inkwartieringen van krijgsvolk. Wel werden de ingezetenen daarvoor schadeloos gesteld; doch de last, die zij ondervonden van de toenmaals nog al ruwe krijgsknechten en vooral van de vreemde benden, met name de kozakken, die kwamen als verlossers, was moeilijk met geld te betalen. Kennisgevingen werden gezonden aan de maire der gemeente, waar de inkwartiering moest plaats hebben die dan maar voor het overige moest zorgen. Een dergelijk stuk, dat ik hier voor mij heb, luidt als volgt:
C. TERPSTRA aan het gemeentebestuur van de Wijk.
Mijne Heren!
Ik informeer UEd., dat op de 16de dezer, 250 man infanterie bij UEd. nachtkwartier zal houden. Ik verzoek UEd. mij ten spoedigste het bon van brood en vlees daarvan over te zenden. De jenever wordt niet meer gegeven. De betaling zal ik UEd. na ontvangst der bons direct doen geworden.
Ik ben met alle achting,
Het schijnt dat aan de manschappen geen jenever meer behoefde te worden verstrekt; ten minste, dat die niet werd vergoed. De kozakken evenwel, bekend als grote liefhebbers van sterke drank; zullen zichzelf wel, waar zij kans zagen, van het verleidelijke goedje bediend hebben. Hun geliefkoosde drank was vooral brandewijn met peper, die zij gaarne des avonds gebruikten, voor zij zich in hunne dikke mantels en paardendekens wikkelden om zich ter ruste te begeven. Dit geschiedde niet altijd op een bed of op hooi of stro, doch vaak op de grond en midden in de winter in de sneeuw, die zij 's morgens bij het ontwaken afschudden, gelijk een hond die uit het water komt. Op overgrote eerlijkheid konden de kozakken zich ook volstrekt niet beroemen. Zelfs namen zij bij hun vertrek stilletjes een paard mee van een notabel ingezeten deze gemeente.